Geschiedenis van Benzoë
In de oudheid werd benzoë-tuinieren beschouwd als een activiteit met een hoge status. In de 9e eeuw werd het al in China op de markt gebracht en werd het gebruikt als onderdeel van de traditionele geneeskunde (Sumatra-benzoë) en parfums (Siamese benzoë).
De Arabieren introduceerden hars rond de 15e eeuw in Europa. Ze speelden een belangrijke rol bij de uitbreiding van de handel, aangezien het al snel een van de duurste commerciële producten in het Oosten werd.
In het Latijn heet het Benzoïnum, en in het Arabisch Gawi of Djaoui. Tijdens de Middeleeuwen werd benzoë op grote schaal verhandeld in China, voornamelijk afkomstig van de Zijderoute, uit landen als Iran. De Egyptenaren hadden een diepgaande kennis van het gebruik van benzoë en gebruikten het in wierookbranders vanwege de fysieke en energetische beschermende eigenschappen ervan, maar ook om mummies te balsemen en voor cosmetische en medicinale doeleinden.
Astrologisch brachten ze Benzoë in verband met Mercurius en Jupiter, waarbij ze gunstige eigenschappen toeschreven aan het intellect. Daarom werd het beschouwd als een hars met bijzonder gunstige eigenschappen voor de verkoper en de onderhandelaar. In het Midden-Oosten houdt het maken van wierookbranders met benzoë verband met materiële welvaart en wordt het in bedrijven vaak gebruikt om klanten te trekken. Het wordt ook gebruikt om huizen te beschermen tegen boze geesten.